EHRM-klacht tegen Nederland ingediend

Bram Horenblas heeft namens een cliënt een klacht tegen Nederland ingediend bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). De klacht gaat over het gemak waarmee cliënt ruim drie maanden in voorlopige hechtenis was geplaatst en over de slechte onderbouwing die verschillende instanties hiervoor gaven.

Cliënt was aangehouden op verdenking van medeplegen van dan wel medeplichtigheid aan diefstal met geweld bij iemand thuis (in de volksmond: een woningoverval). Hij zou de feitelijke overvaller van en naar de woning hebben gereden. Al bij het eerste verhoor gaf hij aan dat hij inderdaad had gereden, maar dat hij vooraf van niks wist en pas later begreep dat er in dat huis was gestolen. Opzet op het medeplegen dan wel opzet op het medeplichtig zijn zou daarmee ontbreken, aldus de verdediging.

Volgens de klacht hebben verschillende rechterlijke instanties - vanaf een bepaald moment - ten onrechte geoordeeld dat er nog een voldoende ernstige verdenking tegen cliënt bestond. Ook hebben verschillende rechterlijke instanties te gemakkelijk aanvullende gronden aangenomen. Ten minste één grond is vereist om iemand in voorlopige hechtenis te mogen plaatsen. Het ging in dit geval om de zogeheten ‘geschokte rechtsorde’-grond en de recidivegrond. In reactie daarop is onder meer gewezen op de relatief geringe ernst van het feit in combinatie met cliënts kleine rol daarin, op zijn blanco strafblad en op het zeer lovende reclasseringsrapport dat op enig moment was uitgebracht. Toch duurde het nog tot de eerste pro-forma-zitting - na ruim drie maanden voorarrest - voordat cliënt in vrijheid werd gesteld. Uit de tussenliggende uitspraken is niet te achterhalen waarom het zo lang heeft geduurd.

Een anonieme versie van de klacht kunt u hier lezen.

Volgende
Volgende

Mag de politie mijn auto in beslag nemen?